In de limousine naar het wormstation malen zijn gedachten. Zijn chauffeur probeert een praatje aan te knopen, Gerson kijkt ostentatief naar buiten. De straten zijn vol knappe mensen op weg naar recepties en diners – de voortzetting van werk met andere middelen. Doordat ze jong en afgetraind zijn, zie je het doodshoofd nog beter door het flinterdunne vlees schemeren. Memento mori. Hij denkt aan dokter Sadhvi, aan moeder, aan de woede die hij voelde in het lab, waar hij het liefst het aquarium aan diggelen had geslagen om zijn punt duidelijk te maken. En als klap op de vuurpijl: Clay. Hij opent een koelkastje, schenkt zichzelf een Monkey 47, brengt zijn hand naar zijn mond om te hoesten, frummelt ongezien een pil weg. De chauffeur zegt: ‘Gezondheid, sir. Het heerst, nietwaar?’
‘Blijkbaar,’ mompelt Gerson. Hij neemt een slok. Gin steriliseert de mond en de ziel.